\r\n‘Het land op? Maar hoe dan?’ vroeg een kabeljauw verwonderd.\r\n‘Met een massa geduld.’ antwoordde de visser. ‘Driehonderd zestig miljoen jaar is een hele tijd. In die tijd kreeg ik armen en benen, en haren op mijn hoofd. Op een dag liep ik het land op en was gelukkig!’\r\n‘Dat zou ik ook wel willen!’ fluisterde een piepklein spierinkje. ‘Ik zou zo graag de woestijn eens zien. Zo droog! Dat lijkt me paradijselijk!’\r\nEen oude poon schudde zijn kop. ‘De woestijn? Dat wordt je dood!’\r\n‘Niets is onmogelijk!’ riep de visser uitgelaten. ‘Waar een wil is, is een weg. Zelfs naar de woestijn!’\r\n‘Hoe dan? Hoe dan?’ gilde een stel sardientjes door elkaar.\r\n‘Laat dat maar aan mij over.’ zei de visser. ‘Ik ben jullie neef én ervaringsdeskundige. Zelf heb ik de evolutie doorlopen. Tegenwoordig heb je de revolutie. Die is stukken sneller. Met een spoedcursusje heb ik jullie zo aan wal. Wie wil, kan morgen direct beginnen. Slaap er een nachtje over, praat er eens rustig over met elkaar. Morgenvroeg ben ik terug.’\r\n\r\nDie nacht bleef het onrustig in de zee. De vissen raakten niet uitgesproken over hun neef. Wat was hij slim! En knap! En hoffelijk! Dat hij hen zomaar wilde helpen. In gedachten zagen ze zich al in een nieuwbouwwijk in Scheveningen wonen.\r\n